Het geheugen van de vakbeweging

Overleggen en uitruilen in stilte goed voor de werkgelegenheid

Poldermodel:vitaal, maar ook effectief?

Het Akkoord van Wassenaar, het Pensioenakkoord, het Mondriaan Akkoord, het zijn stuk voor stuk bewijzen voor de vitaliteit van het poldermodel in Nederland. Op de Vriendenbijeenkomst van de VHV op 20 april 2013 was het poldermodel onderwerp van gesprek.

Janny Mooren (links) en Paul de Beer, VHV Vriendenbijeenkomst van 20 april 2013 over poldermodel
Janny Mooren (links) en Paul de Beer, VHV Vriendenbijeenkomst van 20 april 2013 over poldermodel

Paul de Beer, hoogleraar Arbeidsverhoudingen aan de UvA en directeur van het wetenschappelijk bureau voor de vakbeweging De Burcht, schetste de successen en mislukkingen sinds de Tweede Wereldoorlog en vroeg zich af of de vakbeweging er op termijn ook wel bij vaart. Volgens Jannie Mooren, secretaris van de Stichting van Arbeid, zijn wederzijds vertrouwen en discretie essentieel voor het boeken van resultaten voor het recente Mondriaan Akkoord. Lodewijk de Waal, voorzitter van de VHV, concludeerde na afloop dat de geschiedenis van het poldermodel een voortdurend uitruilen van werkgelegenheid en lonen is en was.
Het sociaal akkoord dat op 11 april jl. in het ROC-Mondriaan in Den Haag werd gepresenteerd, kan volgens Jannie Mooren niet los worden gezien van het in 2011 gesloten en deels door de regering later gewijzigde Pensioenakkoord. Dat akkoord leidde weliswaar tot heftige spanningen in vakbondsland maar schiep ook ruimte voor nieuwe verhoudingen tussen de sociale partners. Mooren: “Er bestond het gevoel dat er iets moest gebeuren. Vrij onverwacht bleek uit onderzoek dat de Nederlander veel ouder wordt dan gedacht en dat het geld dat voor pensioenen is gespaard niet meer toereikend is. De premielast zou dus ernstig moeten stijgen. Dat was de reden dat de sociale partners de draai maakten.”

In stilte uitruilen en overleggen

Werkgevers wilden bij een mogelijk akkoord graag het pensioenakkoord afronden, wilden af van de quotumregeling voor arbeidsgehandicapten en het ontslag regelen. Voor de vakbeweging speelde de ‘doorgeschoten flexibilisering’ een grote rol, net als de aantasting van de maximale WW-duur en het regelen van werk voor Wajongers en SW’ers.De media maakten al snel de vergelijking met het Akkoord van Wassenaar (1982) maar Mooren herinnert zich maar al te goed dat er destijds niets ergers was dan het toen – ook in de pers – verguisde Akkoord van Wassenaar.
Mooren: “Een eerdere poging een akkoord te sluiten in 1979 was mislukt, misschien wel omdat het overleg voor iedereen zichtbaar in de Stichting van de Arbeid plaatsvond. Daarvan hadden de sociale partners geleerd en het Akkoord van Wassenaar is uiteindelijk tot stand gekomen, na maanden vooroverleg, in de Wassenaarse woning van VNO-voorzitter Chris van Veen in gesprekken met FNV-voorzitter Wim Kok. Dit jaar is eenzelfde aanpak gekozen. Een aanpak die voor achterbannen en media niet altijd aantrekkelijk is.” Jannie Mooren beschrijft dat er nauwelijks teksten werden gemaild, veel concepten op kladblaadjes verschenen en er in kleine, zeer kleine kring overleg werd gevoerd. Het was in ieders belang dat er draagvlak van werkgevers en werknemers voor was, de voortgang mocht niet worden verstoord door voortijdig uitlekken van teksten. Dat uitlekken begon pas op donderdagochtend 11 april in de Volkskrant

Gezeur

Mooren: “Inmiddels hadden we een geschikte locatie in het Mondriaan College gevonden en rond 9 uur ’s avonds konden de onderhandelingen, waar ook de minister–president en de ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Economische Zaken en de staatssecretarissen van SZW en Financiën waren aangeschoven, worden afgerond.”
Mooren verwerpt de veelgehoorde kritiek dat het Mondriaan Akkoord ‘niks nieuws voor de korte termijn’ zou bevatten. Ze noemt dit gezeur. “Er is voor de komende 2 jaar 50 miljoen beschikbaar gesteld voor de jeugdwerkloosheid, 67 miljoen voor de aanpak van werkloosheid onder ouderen en 600 miljoen voor de bestrijding van de werkloosheid via een (inter)sectorale aanpak. De activiteiten zijn al in gang gezet, sociale partners zijn al druk bezig.” Mooren is positief gestemd omdat het een akkoord is met concrete cijfers. In 2020 moeten 100.000 Wajongers een baan hebben. In hetzelfde jaar moeten er net zo veel 55-plussers als 55-minners aan het werk zijn. “We hebben 7 jaar de tijd om deze groep aan het werk te houden of aan het werk te krijgen. Met dergelijke cijfers werken sociale partners aan een concreet doel en daar kan men beide partijen op afrekenen”, aldus Mooren.

Wederopbouw

Paul de Beer gaat in op de successen en mislukkingen van het poldermodel sinds de Tweede Wereldoorlog. De jaren van de wederopbouw stonden in het teken van de geleide loonpolitiek. De vakbeweging had daar ter wille van de opbouw van het land mee ingestemd in ruil voor zeggenschap. Cao’s werden al dan niet goedgekeurd in de Looncommissie van de Stichting van de Arbeid, het symbool van de toenmalige overlegpolitiek waar de vakbeweging samen met de werkgevers over loonstijgingen oordeelde. De Beer: “Al in 1954 begon het systeem te wankelen. Door de toegenomen economische groei steeg ook de vraag naar arbeidskrachten. Veel werkgevers bleken bereid hogere (‘zwarte lonen’) uit te betalen. Het succes was ook de oorzaak van de ondergang van de geleide loonpolitiek.”

Loongolf

In 1964 deed zich een grote loongolf voor en de materiële perspectieven van de werkende klasse verbeterde. In 1965 stegen de lonen met 15%. Het was de periode waarin Den Uyl sprak over het autootje voor elke werknemer. De Beer: “De vakbeweging kreeg meer zelfvertrouwen en radicaliseerde. Men streefde naar brede maatschappelijke invloed en de ideeën van Marx en Mao drongen ook door tot de vakbeweging. De kritiek op de ondernemingsgewijze productie en op de multinationale ondernemingen nam toe.” De bedrijfsbezetting op 18 september 1972 van de Enka-fabriek in Breda werd een symbool. Voor de vakbeweging leverde de acties nieuwe leden en een sterk zelfbewustzijn op. Maar een nieuwe recessie stond voor de deur.

Crisis van 1973

In 1973 werd de economische crisis voelbaar en kwam er een einde aan een periode waarin het niet op leek te kunnen. De verhoudingen tussen vakbeweging en werkgevers waren koel. Een eerste poging in 1979 om tot een akkoord te komen, gericht op economisch herstel, mislukte, vooral door verzet uit de Voedingsbond en ABVAKABO. Drie jaar later toen de werkloosheid met 15 tot 20.000 per maand steeg, werd de noodzaak tot een akkoord sterk voelbaar.
Dat werd het befaamde Akkoord van Wassenaar. De Beer: “Qua inhoud niet erg indrukwekkend, twee A-viertjes inclusief de handtekeningen over de noodzaak van rendementsherstel, van loonkostenmatiging en herverdeling van arbeid door vervroegde uittreding. Pas jaren later zou de werkloosheid in Nederland dalen en Nederland stond nog lang bekend als ‘het zieke kind’ van Europa.” Toch had het akkoord wel effecten volgens De Beer: “Het loonmatigingsbeleid is nog steeds niet ten einde gekomen en sinds 1984 begon de werkgelegenheid aan te trekken.”

De ingeperkte vakbeweging

Op 18 mei 2004 vond de grote demonstratie plaats op het Museumplein tegen de afbraak van de VUT en andere pensioenplannen van het kabinet. Sociale partners waren binnenskamers al betrokken bij het nadenken over de vergrijzingsproblematiek. Uiteindelijk zouden VUT-regelingen moeten worden afgeschaft en omgezet in vormen van vervroegd pensioen waardoor langer doorgewerkt zou worden. Paul de Beer: “Dit plan van het tweede paarse kabinet leidde tot verzet. Bovendien zou doorvoering betekenen dat de vakbeweging nog meer betrokkenheid zou verliezen bij de uitvoering van pensioenen, werkloosheid en het arbeidsongeschiktheid.”
Die tendens was in 1993 ingezet door de drastische conclusie van de parlementaire enquêtecommissie van Buurmeijer die sociale partners verantwoordelijk stelden voor onder meer de 100.000 mensen die in de WAO terecht waren gekomen. De Beer: “Het gevolg was dat het tweede kabinet-Kok de uitvoering van allerlei sociale regelingen geheel naar zich toetrok. Enkel bij de uitvoering van pensioenen en VUT lag er nog een taak voor de vakbeweging.” Die honderdduizend demonstranten op het Museumplein leidden na veel getouwtrek uiteindelijk tot het Museumplein Akkoord.
De spanningen herhaalden zich in 2011 toen een mogelijk akkoord over de verhoging van de pensioengerechtigde leeftijd leidde tot spanningen binnen de FNV omdat Bondgenoten en ABVAKABO afhaakten. Volgens De Beer ligt er een relatie tussen de crisis van 2011 en het feit dat sociale partners hun positie in sectoraal overleg dreigden kwijt te raken.

Heroriëntatie rol sociale partners

In het nu afgesloten Mondriaan Akkoord ziet hij weer mogelijkheden voor de vakbeweging omdat er een aanzet wordt gegeven tot een fundamentele heroriëntatie van de rol van de sociale partners in de toekomst. “Vooral de nieuwe rol van de sociale partners op decentraal en regionaal niveau, waarbij zij verantwoordelijkheid gaan dragen voor uitvoering, biedt kansen voor de vakbeweging”, aldus De Beer. Hij concludeert dat er weer een verbinding kan ontstaan tussen het meepraten over sociaaleconomische ontwikkelingen op decentraal niveau en de concrete effecten in bedrijven en sectoren. “Nu ontbreekt die binding. Als dat in de komende 7 jaar daadwerkelijk gerealiseerd wordt, gaat het poldermodel een veelbelovende fase in.”

Poldermodel onmisbaar voor welvaart?

De Beer concludeert ten slotte dat het moeilijk is om zonder reserves te kunnen vaststellen dat het poldermodel goed is geweest voor de welvaartsgroei in ons land. “Die welvaartsgroei was er tussen 1947 en 2013 zeker en de gemiddelde Nederlander is nu vier-en-half keer zo rijk als in 1948. Maar is dat dankzij het poldermodel? De Scandinavische landen, Oostenrijk en Duitsland scoren zonder dat model beter.” Enkel wat de groei van de werkgelegenheid over de afgelopen 30 jaar betreft, past volgens de Beer een positief oordeel. Maar de vakbeweging heeft volgens hem ook een prijs betaald voor het poldermodel, namelijk een periode van 30 jaar loonmatiging en in die periode zijn de cao-lonen qua koopkracht niet gestegen.

Kees van Kortenhof
mei 2013


* Paul de Beer is Henri Polak hoogleraar voor arbeidsverhoudingen aan de UvA en directeur van het Wetenschappelijk Bureau voor de Vakbeweging, De Burcht.
Zie zijn presentatie met diverse informatieve grafieken.