Tentoonstelling over de ‘rode kaplöan’ in Haaksbergen
Dilemma’s in sociale strijd van Alphons Ariëns
Zelden zijn op zo’n klein aantal vierkante meters zoveel historische foto’s, beeldjes, textielwaren, boeken, affiches en andere parafernalia rond Alphons Ariëns (1860-1928) bijeengebracht. De expositie in de Theeschenkerij Jordaan in Haaksbergen schetst een rijk beeld van de ‘rode kaplöan van de katholieke vakbeweging Alphons Ariëns’, zoals de historicus en publicist Wim H. Nijhof hem noemt. Hij zou ondanks tegenwerking van kerkelijke en wereldlijke leiders de held van de katholieke arbeiders in de sociale strijd tussen de rijke textielbaronnen en de arme werklieden in Twente worden. De expositie Ariëns en Eendracht is georganiseerd door de Historische Kring Haaksbergen. Op 27 september ging Wim Nijhof** tijdens een bijeenkomst van deze Kring dieper in op de rol van Alphons Ariëns. Wat had deze in 1886 door de bisschop van Utrecht benoemde kapelaan en academicus, te zoeken in de grootste textielstad in Twente? En waarom richtte hij in Haaksbergen in 1894 voor 41 ontslagen fabrieksarbeiders de weverij De Eendracht op?
Nijhof (‘ik ben Tukker en ben er trots op’) schetst de welgestelde achtergrond van Ariëns die in 1860 werd geboren in Utrecht. Zijn vader was advocaat en voorzitter van de Vincentiusvereniging voor zorg aan de armen in katholieke kring. Zijn moeder was betrokken bij charitatieve initiatieven. Alphons was een studieus type, volgde een gymnasiumopleiding, studeerde filosofie en ging later naar het grootseminarie Rijsenburg in Driebergen. Hij zou na zijn priesterwijding in 1882 in Rome promoveren tot doctor in de theologie. Nijhof: ‘Hij verbleef weliswaar in Italië vanwege een academische studie maar hij maakte er ook kennis met het kapitalisme in zijn ergste vorm toen hij een reis maakte door Italië en in de zwavelmijnen in Sicilië terechtkwam en later in de marmermijnen van Carrara. Hoewel een geleerde, zag hij zijn toekomst in het sociaal apostolaat ten bate van de armsten in de samenleving, de arbeiders in de fabrieken.’
Kapelaan in de lelijkste stad van Nederland
Velen in zijn omgeving hadden gedacht dat hij na zijn terugkeer uit Rome een hoge functie zou krijgen in het aartsbisdom of op een grootseminarie. Hij kwam echter in 1886 in Enschede (‘de lelijkste stad van Nederland’) terecht als kapelaan van de St. Jacobuskerk en werd gegrepen door de sociale uitbuiting, de armoede, mishandeling van vrouwen en het alcoholisme in de spinnerijen, de stoomweverijen, ververijen en blekerijen. Hij zocht de arbeiders en hun gezinnen op in krottenbuurten als De Krim en Sebastopol. Nijhof: ‘In het begin werd dat niet begrepen en stuitte hij op wantrouwen. Hij stelde immers allerlei vragen over hun woning, hun dagelijks leven, inkomen, eten en werk. En over hun inkomen.’
Onvrede
Enschede was onrustig en politiek roerig. Domela Nieuwenhuis noemde de regio in 1882 tijdens een congres van de Sociaal-Democratische Bond ‘ons industriekwartier bij uitnemendheid’ waar ‘de vaan van het socialisme is geplant.’ Mannen in de spinnerij verdienden 8 tot 9 dubbeltjes per dag, vrouwen 5 tot 6 dubbeltjes en kinderen 20 cent tot een kwartje per dag. Werkdagen van 12 uur, zes dagen in de week waren regel. Ariëns wilde voorkomen dat de 4.500 katholieken in Enschede zich zouden aansluiten bij de in 1888 opgerichte socialistische Wevers- en Spinnersbond Vooruit, omdat ze dan voor het geloof verloren zouden gaan. Protestanten in de regio hadden sinds 1876 hun Patrimonium en er was al het neutrale Algemeen Nederlands Werkliedenverbond. Ariëns spoorde zijn achterban aan samen te werken in ‘een gezellenvereniging’, bovendien kon deze vereniging op zondag bijeenkomen en hield zo de arbeiders uit de kroeg. Nijhof: ‘Hij dacht net als de socialisten op bepaalde punten, in het belang van het heil van de arbeiders. maar hij ging misschien verder. Ariëns wilde ze ook opvoeden en wilde ze scholen. Hij wilde ze godsbesef bijbrengen. Noem het een heropvoeding ‘. Wie zich echter slechts richt op het godsdienstige en zedelijke en niet op het stoffelijke, verspilt zijn moeite, aldus Ariëns, want ‘de priester die bij een ijlende koortslijder komt, zal hem chinine geven, geen rozenkrans. Als hij beter is, dan zal hij den rozenkrans bidden.’ Op 24 november 1889 wordt in het schooltje van meester Piet Schillings besloten tot de oprichting van de R.K. Arbeidersvereeniging Sint Joseph, het geboortehuis van de katholieke vakbeweging in Nederland.
Geen klassenstrijd
Hoewel Sint Joseph geen klassenstrijd preekt maar van mening is dat de rechten van arbeiders door liefde en rechtvaardigheid bereikt moeten worden, ontkomen de bond en Alphons Ariëns niet aan de harde en gewelddadige kanten van de sociale strijd. Op 1 april 1886 breekt een staking uit bij de Textielfabriek van Scholten & Co omdat de werkgever de lonen met tien procent wilde verlagen. Zelfs cavaleristen uit Zutphen worden ingeschakeld. In november breekt een staking uit bij Gerh. Jannink & Zonen, ook vanwege een aangekondigde loonsverlaging. De staking duurt drie weken en de 200 arbeiders die actie voeren moeten verklaren zich nooit meer met de socialisten op te houden, voordat zij worden teruggenomen. Op initiatief van Gerrit-Jan van Heek (1873 – 1915), eigenaar van de belangrijkste textielonderneming van Enschede wordt het Twentse Stelsel of lock out-systeem ingevoerd. Voortaan trekken de fabrikanten in Enschede één lijn en wordt de staking bij de een beantwoord door uitsluiting van alle arbeiders door de andere fabrikanten. De staking in de winter van 1890, die drie maanden zou duren, bij de fabriek Ter Kuile & Morsman leidde tot scherpe tegenstellingen tussen de bonden. Ariëns laakt ‘de geest van ontevredenheid in steeds wijdere kring die den minderen man heeft aangetast’ en hij wijt dat aan de sociaaldemocraten van Voooruit. Patrimonium en Sint Joseph steunen de eisen van de stakers maar zijn principiële tegenstanders van de werkstaking.
Verzoenen
Ariëns spant zich in om de partijen toch op één lijn te brengen. De werkgevers onder leiding van Gerrit-Jan van Heek wijken echter niet. Zij willen onder geen beding negen ontslagen werknemers weer terugnemen. Een volgeling van Ariëns waarschuwt voor de opgelopen spanningen ‘toen elk ogenblik Enschede in een bloedbad herschapen kon worden.’(…) ‘Niets mocht echter baten. Kou, kil en onverstandig werd ieder bemiddeling, voorstel dat naar enig toegeven aan de eisen van de werklieden zweemde, afgewezen. De verbittering steeg ten top.’ De oplossing waar lang niet iedereen gelukkig mee was, kwam uiteindelijk van Ariëns zelf. Hij sprak op 13 mei 1890: ‘Mannen, gij kent mij niet maar wij staan dichter bij elkaar dan gij denkt, want na mijn God en mijn kerk is niets bij mij zo lief als de arbeidersbeweging.’